Gerulf en Gardulf

 

Gerulf en Gardulf van Altena?

Zoals we al zagen waren er zowel in Duitsland als in Nederland omstreeks de 9de eeuw bouwwerkzaamheden aan twee kastelen met de naam Altena.

Het ene lag in de graafschap Teisterbant, de andere in het graafschap Berg/Arnsberg.

Bij onze speurwerken in de oude geschiedenisboeken vinden we hele interessante gebeurtenissen in dit tijdsperk.

Rond 800 leefde Keizer Karel de Grote, hij was eigenaar van grote delen van europa waaronder het huidige Nederland en Duitsland. Na zijn dood blijkt zijn rijk echter steeds meer geteisterd te worden door aanvallen van de vikingen uit Skandinavie. Het is voor de toenmalige bewoners zeer moeilijk deze vikingen te weerstaan.

Ze plunderen en moorden met name ook in de huidige Nederlanden en de Keizer kiest eieren voor zijn geld en in plaats van in de aanval te gaan biedt hij de Noormannen juist macht in zijn gebied aan.

Zo komt ook Friesland onder het gezag van een Deense Hertog Godfried. De Friese Graaf Gerulf de oudere verzet zich hiertegen en de Keizer neemt hem daarom zijn Graafschap af in 834. Zijn opvolger wordt Gerhard, dit zal waarschijnlijk een zoon van Gerulf zijn, omdat wij in 885 een Gerulf de jongere tegenkomen, naar aangenomen wordt een zoon of kleinzoon van Gerulf de oudere.


Citaat van o.a. Jaekel over Gerulf de oudere:



bron: /www.genealogie-mittelalter.de

 

Citaat van o.a. Jaekel over Gerulf de jongere:



bron: /www.genealogie-mittelalter.de


Deze Gerulf de jongere blijkt voor ons land van groot belang te zijn geweest. Hij was Graaf van Westergo en als zodanig onderdaan van de Deense Hertog Godfried. Nu waren de Friezen waarschijnlijk niet blij met deze Viking en Gerulf ging samen met zijn broer (of oom?) Gardulf Graaf van Zuidergo (Staveren) op pad om Godfried over te halen tot een vredesbespreking met zijn tegenstanders. Hierbij werd de Viking echter vermoord.

Als beloning voor hun daad werden Gerulf en Gardulf door de keizer rijkelijk beloond.

Zo kreeg Gerulf o.a. Kennemerland en Teisterbant toebedeeld en Gardulf IJssel en Lek (Utrecht).

Gerulf's nazaten groeiden later uit tot de Graven van Holland.

Nu ligt het huidige land van Altena in het toenmalige Teisterbant, en is het dus goed mogelijk dat deze Gerulf de bouwer was van het Nederlandse kasteel Altena. Zou dan Gardulf de bouwer zijn geweest van het Duitse kasteel Altena?

 

Citaat uit Halbertsma's 'Friesland in de middeleeuwen:

Waldger had zijn machtige positie in beginsel te danken gehad aan zijn vader Gerulf - comites Fresonum worden Gerulf en Gardulf door Regino van Prum genoemd, wanneer dit tweetal - wellicht waren het broers - als legati van de Deen Godfried in het jaar 885 diens eisen aan keizer Karel in komen overbrengen. Gerulf stamde niet uit Teisterbant, het gebied aan weerszijden van de Waal stroomafwaarts Tiel, en hoorde evenmin van huisuit bij de Betuwse adel. Als afgezant van Godfried had hij zijn heer verraden, maar dankzij Gerulfs list had men zich van de zo gevaarlijke Deen kunnen ontdoen tijdens de in scene gezette samenspraak te Spijk bij Lobith. Na deze opzienbarende gebeurtenis - wij komen er nog op terug - stond Gerulf in groot aanzien en hij was er de man niet naar de vogels over het net te laten vliegen. Tijdens het gezagsvacuum dat op de uitschakeling van Godfried in de rijndelta volgde, maakte hij in 889 de koning van het Duitse deelrijk, Arnulf van Karinthie (887-899), een reeks van domeingoederen grafelijke rechten door tussenpersonen te laten waarnemen, in casu vertegenwoordigers van de hier vanouds het grafelijke gezag uitgeoefend hebbende families. In dit geval zouden de comites Fresonum, Gerulf en Gardulf, over andere graafschappen dan Kennemerland het bewind hebben gevoerd, ook al vond Godfried beiden bereid als diens legatus op te treden. Misschien hadden zij ook wel geen andere keus en moesten zij zich de status van vazallen laten welgevallen. Wij zullen trouwens nog aannemelijk maken dat Gerulfs voorzaten uit het Friesland tussen Vlie en Lauwers stamden en daarmede is ook het feit in overeenstemming dat de latere graven van Holland in hun eigen graafschap zo weinig allodiale grond bezaten. Gerulf zal zijn betrekkelijk wankele positie in Kennemerland zelf het beste hebben beseft en haastte zich dan ook hierin verbetering te brengen. Hoogstwaarschijnlijk maakte hij zich meteen al meester van Godfrieds beneficia en zijn het deze welke in 889 door de koning in propria werden omgezet. Hij beperkte zich echter niet tot Kennemerland. Op de goederen tussen de monding van de Oude Rijn en de Swithardeshaga volgt et in loco qui dicitur Bodokenlo hobam unam. Op taalkundige gronden is er geen enkel bezwaar tegen dit oord te vereenzelvigen met Boekel bij Akersloot. De omschrijving geeft al aan dat Bodokenlo niet ten zuiden van de Swithardeshaga lag doch men zou ook aan een ligging in Teisterbant kunnen denken, waar zich ook alle andere, vervolgens opgesomde plaatsen bevinden. Met Koch zijn wij namelijk van oordeel dat met het op Bodokenlo volgende Alburch, Aalburg bij Heusden wordt bedoeld.Voor het dan volgende Hornum hebben wij geen oplossing doch het eveneens onvindbaar gebleven Huvi moet wel hetzelfde oord zijn als Huivi, waar een deel van de Teisterbantse bezittingen lagen van de abdij te Prum, vermeld in een uit het jaar 893 daterend register, in een bewerking van Caesarius tot ons gekomen. Blok heeft daar in zijn studie over Teisterbant al op gewezen. Het dan weer komende Teole, waar de graaf mansam unam verwierf, moet wel Tiel zijn. Hekkesluiter is Aske - Asch bij Buren, in het hart van Teisterbant. De Tielse hoba, die weer moet worden opgevat als een buurschap met alle daaraan verbonden gebruiks- en heerlijkheidsrechten, zou wel eens het corpus van het Tielse St. Walburgsklooster kunnen hebben uitgemaakt, in welk geval de schenking van deze hoba een nadere datering voor de kloosterstichting oplevert - na 889, doch voor 892. Gerulf kan hierbij nauwelijks meer een rol hebben gespeeld. Veeleer kan het de bedoeling van graaf Waldger zijn geweest de stichting van het klooster ten goede te laten komen aan het zieleheil van zijn vader, en om zijn ouders in de kloosterkapel bij te zetten, zoals dit zeker ook zal zijn geschied met graaf Waldger zelf, diens gade en hun zoon, Radbodo. De voorzaten van Gerulfs waren daarentegen geworteld in veel noordelijker streken, wij zullen deze aanstonds nog in het Friese Westergo op het spoor komen De Friese eenden die de Deense ganzen in de Teisterbantse waren komen aflossen, werden door de omwonenden wel geduld maar niet bijgevoederd. De klassieke list die Waldger te baat nam teneinde voorgoed af te rekenen met hertog Everhard - een jachtpartij bood hem daartoe de gelegenheid - illustreert hoe hoog de spanning tussen de Friese homo novus en de vanouds in het stroomgebied van de grote rivieren de boventoon gevoerd hebben de geslachten gerezen was. Everhard, bijgenaamd Saxo, behoorde namelijk tot de aanzienlijksten van Hamaland en zelfs tot de rij aristocratie. Betrokken bij een poging, het in 881 door de Noormannen bezette palatium te Nijmegen te heroveren, was hij door Godfried gevangen genomen en tegen een zeer hoog losgeld weer vrijgelaten. De daarbij ondergane vernederingen hadden Everhard met wrok vervuld, zodat de samenzweerders hem in 885 bereid gevonden hadden de Deen de eerste zwaardhouw toe te dienen. Op een en ander zullen wij nader terugkomen. Als vechtersbazen waren Everhard en Waldger zeker aan elkaar gewaagd, hetgeen onze verwondering niet wegneemt dat de dood van de hertog onverzoend bleef - Waldger moet wel zeer machtig geweest zijn. De koning volstond met het benoemen van Everhards broer Megin hard tot dux.77

We zien hier dus dat er bezittingen in Teisterbant en met name bij Aalburg in handen van Gerulf kwamen. Aalburg ligt zoals bekend in het huidige land van Altena. Later ging dit over naar zijn zoon Waldger, welke we kunnen rekenen tot de stichter van Woudrichem in het land van Altena (Waldgersheim)

Wat echter ook zeer interressant is, is de vermelding van Hornum en Huvi. In de stamboom van de heren van Altena komen we zeer prominent de graven van Horne tegen. Dit Hornum kan bijna niet anders zijn dan Horne.

In de stamboom van de duitse graven von Altena komen we de naam Hoevel tegen, dit zou het gezochte Huvi kunnen zijn!

Ook komen we bij Halbertsma de vebinding tegen tussen de Friese Graven en de Kleefse Graven.

Zo had de bovengenoende Waldger een zoon , Radbodo welke kinderloos bleef. Het Graafschap Teisterbant ging over naar Ansfried, uit de familie van de eerste bekende Graven van Kleef:

Na de uitdelingen van Waldgers nalatenschap in het graafschap Nifterlake, de pagus tussen Lek en Hollandse Ifssel, alsmede te Tiel, bleven de grafelijke rechten over Teisterbant nog ter begeving over. De koning beleende hiermede een zekere Ansfried, die als jongeman de koning als diens wapendrager in de jaren 961-962 in Italie had vergezeld. Het tijdstip van de belening is niet bekend, doch deze zal eerst hebben plaatsgevonden na Ansfrieds verblijf in Italie, waar hij na Otto's keizerskroning in 962 nog enkele jaren vertoefde. Naast Teisterbant verwierf hij tevens het graafschap Hoey aan de Maas. Uit de Maasgouw stamde ook zijn vrouw Hereswind, op wier erfgoed te Torn hij een klooster stichtte waarover zijn dochter Benedicta het bewind voerde De familie van Ansfried had ook in het verleden al vele bezittigen in Teisterbant en Utrecht. Tevens wordt er een familiband vermoed tussen bisschop Radboud van Utrecht (uit het geslacht van de friese koning Radboud) en zijn opvolger Balderik van Kleef.

Naast de al genoemde verbanden zijn er nog een aantal opvallende verbindingingen tusen het duitse westfalen en de friese vorsten.

Zo stichte bisschop Liudger, een afstammeling van een Friese aristocraat in de tijd van koning Radboud, een familieklooster in het duitse Werden. De Graven von Altena worden enkele eeuwen later als beschermheer van dit klooster vermeld.

Ook in de 9de eeuw zien we Gunther een zoon van Radboud IV als bisschop van Keulen optreden. Deze Gunther was weer de leermeester van de eerder vermelde Radboud bisschop van Utrecht, welke later heilig werd verklaard.

Maar ook reeds in 716 voer koning Radboud met zijn vloot de Rijn op tot aan Keulen toe!

Nu noemden we al eerder een Graaf Gerhard van Friesland, er was echter sprake van een grote familie met bezittingen in geheel Friesland :

Wij weten al hoe het graaf Gerulf naderhand is vergaan. Graaf Gardulf liet geen sporen na, afgezien van de reeds gememoreerde oorkonde uit 966, waarin graaf Gardulf in de herinnering wordt teruggeroepen. Hij bezat kennelijk het door de Nagele naar het zuiden begrensde graafschap Sudergo dat graaf Ekbertus in 966 op zijn beurt in leen hield en wiens naam vooruit wijst op zijn naamgenoten uit het geslacht van de Brunswijkse graven. Jaekel heeft intussen nog meer kandidaten uit de Fuldase registers voorgedragen voor het geslacht van de Geruifingen, zulks niet omdat deze steeds comes worden genoemd, maar omdat hun namen het bestanddeel 'ger' bevatten. Zij behoorden tot een kleine groep van grootgrondbezitters met wijdvertakte belangen. Zo bijvoorbeeld Gebo, die voor het jaar 817 in pago Wirense (= de gouw Wieringen) een hoeve met lijfeigenen schonk, en Herwic de Fresia die dit in hetzelfde tijdvak deed met grond bij de rivier Maresdeop, een stuk gronds aan het nog niet tot zeegat uiteengeslagen Marsdiep. Voorts Gerbraht, gegoed in Austmora et in Adingamore - onbekend welk graafschap -, alsmede Gerhart de Fresia die akkerland, weidegrond en een horige schenkt in het Oostfriese Pewsum, in villa Pevesheim in pago Emergewe. Dan graaf Gerhart, die Fulda grond overdroeg in pago Westerriche, in loco dicitur Hasalon (= Hieslum bij Parrega in Wonseradeel).4'8

In een verklaring, in het jaar 945 in het bijzijn van Gerbertus, de zoon van Reginbert, te Fulda opgesteld, wordt vermeld dat abt Hademar een grondig onderzoek had laten instellen naar de 'vraatzuchtige kelen van de kloosterbonzen', door wier praktijken het klooster grote schade leed. De abt was alle bezittingen van het klooster afgereisd, usque ad Fresones indagandos pervenit. In de Friese kuststreken had hij zich laten vergezellen door de vermelde Gerbert, met wie hij naar Fulda was teruggekeerd en aan wie hij de voogdij over de Friese kloosterbezittingen had toevertrouwd. Klaarblijkelijk werd het aan Gerbert zelf overgelaten hoe hij de opbrengst uit de Friese goederen inzamelde, mits hij er maar zorg voor droeg dat de abt ieder jaar, naar eigen verkiezing, zilver of wol ontving. Slechts een graaf of een door deze geprotegeerd persoon was tegen een dergelijke taak opgewassen, maar daar stonden dan ook aanzienlijke baten tegenover.

De pallia, wollen mantels of doeken, behoorden tot de Friese plattelandsnijverheid en moeten een aantrekkelijke handelswaar hebben gevormd waardoor de abt, zoals vermeld wordt, ook genoegen zou nemen met zeshonderd van deze doeken in plaats van 35 pond van het fijnste gemunte zilver, dat wil dus zeggen 8400 zilverstukken of 14 penningen per stuk. 419

Ongetwijfeld was Gerberts vader, Reginbert, dezelfde als Reginbert de Fresia die Fulda landerijen had geschonken in Colleheim (= Kollum), Tununfurt (= Ternaard), Lanfurt (= Laard bij Hiaure), Wacheringe (= Waaksens bij Holwerd), Feterwurde (= Ferwerd), Midwid (= Medwerd bij Holwerd), Ringesheim (= de terp van het latere klooster Klaarkamp bij Rinsumageest), alsmede in de villa

Als nu deze twee broers Gerulf en Gardulf de kastelen Altena gesticht hebben dan ligt het voor de hand om eens op zoek te gaan naar hun geboorteplaats en te kijken of daar misschien een Altena te vinden is.

Vervolg:


Created: 2011-02-06 17:03:29